Vandaag, 28 december 2015, is het boek Surinamers in de polder publiekelijk verbrand. Van Bommel (SP) gebruikt in dit boek het woord neger. Ik zou niet weten hoe het hier over te hebben zonder datzelfde te doen, dus voorlopig lijkt de boekverbranding het tegendeel te bereiken van wat men er mee beoogt. Dat ik er over toch over schrijf is omdat we, in de discussie rond racisme, nu een grens gepasseerd zijn. Die grens is de grens die getrokken moet worden wanneer als het middel erger is dan de kwaal, wanneer mensen vanuit welke visie dan ook handelen tegen de vrijheid van meningsuiting die deel is van de cultuur waar ik graag in wil leven. Het maakt niet uit of men het eens is met de veroordeling van van Bommels woordkeuze. Sterker nog in de hele discussie lijkt wat hij geschreven heeft het minst belangrijk. Op de radio hoorde ik zojuist een interviewer zeggen; “het is flauw om te vragen of ik het boek gelezen heb”. Kortom het gaat niet meer over de inhoud van het boek, het gaat ook niet meer over racisme, het gaat nu over de middelen die ingezet mogen worden om een standpunt duidelijk te maken. Boekverbranding is een manier om teksten weg te werken uit de door jouw groepering gewenste werkelijkheid. Daarmee staat de pluraliteit van de samenleving op het spel. Wij mensen zijn allemaal gelijk, in zoverre dat we allemaal verschillend zijn. Ik geef toe dat is lastig genoeg. Wat de één belangrijk vindt, is voor de ander geen issue, wat de één als uitsluiting ervaart is voor de ander een goedbedoelde grap. Dáár moeten we het in onze samenleving over hebben en dat dit geagendeerd wordt door degenen die last hebben van het dominante taalspel lijkt me logisch en terecht. Als daarbij echter middelen gebruikt worden die duidelijk maken dat de dialoog helemaal niet gezocht wordt, maar dat onwelgevallige teksten in de ban gedaan moeten worden, dan gaan we over een grens. Aan de andere kant van die grens ligt een samenleving waar gevoelens en dan vooral gekwetste gevoelens gedrag rechtvaardigen dat haaks staat op de open samenleving waar we aan deze kant van de grens vorm aan proberen te geven.
In de huidige interacties in die open samenleving zie ik een toenemende ontremming, waarbij gevoelens in het publieke debat centraal komen te staan. Het ingewikkelde is dat gevoelens altijd kloppen. Wat iemand voelt is aan verandering onderhevig. Toen de telefoon er net was durfden mensen de hoorn niet van de haak te nemen. Die angst was toen reëel en zo is het ook met angsten die mensen nu ervaren in onze snel veranderende samenleving. Dat wil zeggen ze zijn er, dus zijn ze er. Daar moeten we ons mee uiteenzetten, maar daarmee is echter niet gezegd dat die gevoelens zonder enige terughouding de wereld in moeten worden gebracht. Het kan niet zo zijn dat de heftigheid waarmee iets gevoeld wordt bepalend wordt voor de ruimte die men krijgt om de dialoog of het debat te verlaten en zijn of haar toevlucht te nemen tot andere, gewelddadige, middelen. Als we daar als samenleving in meegaan is er in mijn opinie slechts een gradueel en geen principieel verschil tussen het verbranden van boeken, het gewelddadig protest tegen vluchtelingen en doodsbedreigingen tegen iedereen wiens mening als kwetsend wordt ervaren. We leven in de bizarre combinatie van toenemend politiek correct handelen én toenemend ongenuanceerd protest. Angst, gekwetste gevoelens en het recht om daaraan een stem te geven wordt verdedigd met een beroep op hoogstaande en breed gedeelde idealen zoals vrijheid, veiligheid , gelijkwaardigheid of emancipatie. Dat echter maakt het gebruik van deze middelen niet minder erg. Met zulke vrienden heeft de rechtsstaat namelijk geen vijanden nodig.
Het vreemde in dit verhaal is wat mij betreft; als een gekleurde mens spreekt van “neger” dan is dit algemeen geaccepteerd, maar als de blanke mens in dezelfde context het woord “neger” gebruikt dan wordt hij/zij neergesabeld als zijnde racist. Wat mij betreft schieyen we met zijn alle zeer door in de discussies